De naam ‘Corendic’ wordt voor het eerst genoemd in 1246. Na de Sint-Elisabethsvloed van 1421 kwamen de polders met deze naam onder water te staan. De permanente aanvoer van slib door de getijdenwerking zorgde ervoor dat gedeelten van het ondergelopen land al snel weer boven water kwamen te liggen. In 1439 werd de eerste polder ingedijkt, en daarin werd het dorp Goudswaard gesticht.

De Heerlijkheid en gemeente Goudswaard, gezegd den Koorndijk, wordt aan de noord- en westkant door de rivier het Spui gescheiden van de polder Zuidland, aan de oostkant grenst zij aan Piershil en Zuid-Beijerland, in het zuiden aan het Hitsertsche- of Vuile Gat en in het westen wordt zij begrensd door het Haringvliet.

De naam Goudswaard dankt deze streek aan de grote vruchtbaarheid van de grond en de daarmee gegeven bijzondere geschiktheid voor de landbouw. Men duidde met die naam op de overvloedige graanoogsten, die dit gebied opleverde, een rijke goudmijn voor de ingezetenen.

Jacob van Gaasbeek, heer van Putten en Strijen, gaf op 15 april 1439 verscheidene personen de bevoegdheid om een nieuw korenland te bedijken. Dit land bestond uit de 'uitlanden'; Koorndijk, Koewaat, Gouwaard, Imansgorzen, Huigh Klaesz. gorzen en Stollaersdijk. Al deze gorzen, die in het jaar 1439 onder de naam Oude-Koorndijkse polder waren bedijkt, zijn vrij snel daarna weer overstroomd. Dat blijkt uit het feit dat zij in 1456 en nogmaals in 1471 werden herbedijkt. In 1456 werden voorts nog enige andere gorzen, bekend onder de naam Oude Nieuwland, ingedijkt. Later zijn er nog enkele buitenpolders ten zuiden en ten noorden van de grote polder aangedijkt, zoals de Molenpolder, de Noordpolder, de Oostpolder, de Eendragtspolder en de Leenheerenpolder.
 
 
De gemeente Goudswaard, die een ambachtsheerlijkheid was, werd door de Staten van Holland en West-Friesland op 11 augustus 1731 verkocht aan Mr. Johan van der Heim, burgemeester van Schiedam, baljuw van Vlaardingen en Vlaardingerambacht, hoofdingeland van Delfsland, hoogheemraad van Schieland etc. Na vanaf 1760 in handen te zijn geweest van Lodewijk Rosmolen werd in 1793 Jan van Driel van Goudswaard, oud-schout van Oud-Beijerland de nieuwe ambachtsheer. In 1849 volgde Lodewijk van Driel van Goudswaard hem op. In de 19e eeuw en een groot deel van de 20e eeuw bestond de gemeente Goudswaard uit de navolgende polders: de Oude Korendijksche polder, de Nieuwe Korendijksche polder, de Oostpolder, de Leenheerenpolder, de Molenpolder, de Noordpolder, 's-Lands bekade Gorzen en de Vlastiendegorzen, voorts gedeelten van de Eendragtspolder en van de plaat de Tiengemeten. Zij bevatte het dorp Goudswaard, het gehucht Nieuwendijk en enige verstrooid liggende huizen.

In het jaar 1984 hield de gemeente Goudswaard op te bestaan. De plaats Goudswaard ging toen deel uitmaken van de gemeente Korendijk, verder bestaande uit de plaatsen NIeuw-Beijerland, Piershil en Zuid-Beijerland, alsmede de buurtschappen Nieuwendijk en Zuidzijde. Op 1 januari 2019 ging de gemeente Korendijk op in de gemeente Hoekschewaard evenals alle andere bestaande gemeente o het eiland
 
De heerlijkheid, die van de Staten, als heren van Putten, in leen werd gehouden, viel voor wat de criminele justitie betreft onder de ruwaard-baljuw en mansmannen van Putten. Zij maakte deel uit van de consentie, in 1734 gesloten tussen de ruwaardij en de meeste ambachtsheren, die door de Staten in maart 1740 was goedgekeurd. De middelbare en lagere jurisdictie werd uitgeoefend door een schout-burgemeester en aanvankelijk zeven, later vijf schepenen, aangesteld door de ambachtsheer. Deze laatste had ook het recht om het personeel van de verschillende dijkcolleges, de jacht, de visserij, het windgeld en dergelijke aan te stellen.

Al zeer kort na de bedijking zijn in het noordwesten van de Koorndijksche polder huizen gebouwd. In 1670 werden er enige woningen door brand verwoest, die alle weer zijn opgebouwd. Ruim tien jaar later, in 1681 was weer een groot gedeelte van het dorp aan de westkant in brand gevlogen, dat eveneens weer grotendeels werd hersteld. Ook het water eiste regelmatig zijn tol, bijvoorbeeld bij de overstromingen van 1772 en 1776 zijn alleen de buitengronden ondergelopen. De kerk, niet lang na 1439 gesticht volgens de voorwaarden van de bedijking door grondeigenaren van de Oude Koorndijksche polder, was oorspronkelijk gewijd aan de heilige Franciscus van Assisi. In 1721 werd op de plaats van de volgens de overlevering grote en oude, maar dan zwaar vervallen kerk een geheel nieuwe, kleinere hervormde zaalkerk met toren gebouwd. Ten noordoosten van het dorp staat sinds 1694 de ronde bakstenen korenmolen 'Windlust'.

Het wapen van Goudswaard werd op 24 juli 1816 door de Hoge Raad van Adel aan de gemeente Goudswaard (toen nog Korendijk geheten) in gebruik bevestigd.

Op 1 januari 1984 werd Goudswaard onderdeel van de nieuwe gemeente Korendijk. Het wapen van Goudswaard is daardoor komen te vervallen. De kroon van het wapen is overgenomen als onderdeel van het wapen van Korendijk.

Blazoenering

De blazoenering van het wapen luidde als volgt:

"Van lazuur beladen met een pal van zilver."

De heraldische kleuren zijn lazuur (blauw) en zilver (wit). Op het wapen is een markiezenkroon geplaatst.

Geschiedenis

De herkomst van het wapen is onbekend. Het wapen werd in de achttiende eeuw reeds als heerlijkheidswapen gevoerd. Men vermoed dat de zilveren paal het haringvliet symboliseert.